Groeiende gebouwen - Interview met architectuurfotograaf Herman H. van Doorn.
Het boek Architectuurfotografie is hier te bestellen.
Herman van Doorn (1949) heeft als architectuurfotograaf gewerkt voor internationale architectuurmagazines van westerse landen, maar ook in Azië, Rusland en Zuid-Amerika, alsmede rechtstreeks voor bekende architecten als Herman Hertzberger. Nederlanders kennen zijn werk uit vaderlandse tijdschriften als Archis, De Architect, Bouwwereld en Architectuur en Bouwen. Daarnaast heeft hij als docent architectuurfotografie aan het Utrechts Centrum voor de Kunsten (UCK) talloze aankomende architectuurfotografen begeleid. In zijn veertigjarige carrière maakte hij stormachtige ontwikkelingen op het gebied van architectuur en fotografie aan den lijve mee. Hij verlegde daardoor zijn aandacht naar meer persoonlijk werk.
Als gevolg van de financiële crisis in 2008 kregen veel magazines het moeilijk. Velen gingen ten onder en van de andere namen de budgetten af. Dat heeft grote invloed gehad op de carrière van Herman van Doorn. “Ik fotografeerde altijd in opdracht voor tijdschriften”, zegt Herman. “Die wilden over een bepaald gebouw of ontwikkeling schrijven en stuurden mij met die opdracht op pad. Als fotograaf had ik dan verder de vrije hand. Na 2008 gingen die tijdschriften ervan uit dat ze beeld kregen van de architecten zelf. Als die hun gebouw besproken wilden hebben, moesten ze zelf foto’s aanleveren. Zodoende ging ik steeds meer in dienst van de architect fotograferen. Om het verschil duidelijk te maken: de architect kon dingen zeggen als: ‘Die hemelwaterafvoer heb ik niet ontworpen, dus ik vind dit geen mooie foto.’” Dat leverde een andere dynamiek op waarbij ik me steeds minder thuis voelde.”
Hoe ben jij in de architectuurfotografie terechtgekomen?
Als kind woonde ik met mijn ouders op een kleine etage. Op een zeker moment kregen we nieuwe behuizing toegewezen: een flat in de Utrechtse wijk Kanaleneiland. Daar was veel meer ruimte en je had een uitzicht. Alles in ons gezin leek ineens gemakkelijker te gaan. We zaten niet meer op elkaars lip en de omgang werd meer ontspannen. Later besefte ik dat hierdoor mijn interesse voor de gebouwde omgeving en mijn kijk daarop is ontstaan. Ik zag hoe groot de invloed daarvan is op het menselijk handelen en welbevinden. Dat werd de hoofdinvalshoek van mijn werk. Daarom staan er in mijn vrije werk vaak mensen op. Ik zie het opleveren van een gebouw als het begin van het gebruiksproces. Ik wil vastleggen hoe mensen met architectuur en de gebouwde omgeving omgaan. Bovendien wil ik laten zien hoe architectuur verandert en groeit als mensen er gebruik van maken. Als ik in opdracht werk, doe ik natuurlijk wat de opdrachtgever wil, dus dan maak ik ook foto’s van het gebouw op zichzelf, zonder mensen.
Hoe ga je technisch te werk?
In mijn dienstbare werk maak ik gebruik van de standaarduitrusting van de architectuurfotograaf: een technische camera met verstelbare achterwand. Daarmee kun je bij de opname het perspectief van een gebouw corrigeren zodat de lijnen recht staan. Tegenwoordig zijn er niet meer zo veel gebouwen die ik recht moet zetten en mijn apparatuur is nu voornamelijk de Fujifilm GFX, een middenformaatcamera voor de prachtige detailrijkdom en een Nikon D700. Voor die laatste heb ik nog wel een tilt-shiftobjectief.
Wat leer jij je studenten over architectuurfotografie?
In veel architectuurfoto’s die ik voorbij zie komen, is te weinig aandacht besteed aan de compositie, vind ik. Wat erop staat is weliswaar spectaculair, maar van hoe het in beeld is gebracht gaat je hart niet sneller kloppen. Je kunt het vergelijken met het lezen van een boek. Aan het eind van de pagina of van een hoofdstuk, voegt de schrijver cliffhangers in waardoor mensen de pagina willen omslaan. In fotografie wil ik het tegenovergestelde: ik wil mensen ‘op de pagina houden’: hun aandacht vasthouden, zodat ze naar de foto blijven kijken. Dat doe ik bijvoorbeeld door compositieregels toe te passen zoals de spiraal van Fibonacci. Daarmee leid je de kijker rond in je foto door elementen en richtingen op cruciale plaatsen aan te brengen en zorgt het ervoor dat hij na de rondleiding weer bij het beginpunt aanbelandt, waardoor het proces opnieuw kan beginnen. Op de foto met de roltrappen van TivoliVredenburg kun je dat principe aan het werk zien. In de architectuurfotografie kun je ook vaak in de val trappen dat je hoofdzakelijk de vorm laat zien en niet de inhoud. Dan fotografeer je een gebouw zoals het is, vaak spectaculair, onder de juiste omstandigheden en met het mooiste licht. Het staat er prachtig op, maar het is dan eigenlijk niets meer dan reclamefotografie. Ik wil verder gaan dan dat. Wat wil je met een foto uitdrukken, wat is de inhoud van het beeld? Dat vraag ik mezelf steeds af en dat besef probeer ik anderen ook bij te brengen.
In je autonoom project over het complex ‘Zonnestraal’ is heel duidelijk jouw streven naar inhoud te zien, wat wil je daarmee uitdrukken?
Het gebouw heeft jarenlang leeggestaan en is gestript. Het heeft twee vleugels die allemaal identieke kamertjes bevatten. Als je daar een blik in werpt, zie je dat die kamertjes toch allemaal verschillend zijn geraakt door het gebruik. Ik heb ze naast elkaar gefotografeerd en als je de resulterende collage bekijkt, springen die verschillen je in het oog. Ik heb ook details in de kamertjes gefotografeerd en aldaar tentoongesteld toen het gebouw gerenoveerd was: katoenen elektriciteitsleidingen, bakelieten schakelaars en andere originele elementen; ik was de laatste die ze vastlegde en zodoende fotografisch conserveerde. “Ik ben gefascineerd door groei van levenloze dingen als gevolg van menselijk ingrijpen.”
Waarom is dat bewaren van verdwijnende sporen belangrijk voor je?
Ik ben gefascineerd door groei, door verwording van levenloze dingen als gevolg van menselijk ingrijpen. De menselijke nalatenschap, de sporen die menselijk gebruik van de gebouwde omgeving nalaat, is het hoofdonderwerp in mijn autonome werk. Ik heb de laatste jaren veel in Venetië gefotografeerd; uitstervende ambachten in beeld gebracht, bijvoorbeeld maskermakers en gondelbouwers. Aan de verschillende onderdelen van een gondel werken wel tien ambachtslieden: houtsnijders die ornamenten maken van gebeeldhouwd hout of de dollen waar de riemen in hangen; vakmensen die met hamers goud platslaan zodat het bladgoud wordt; textielwerkers en bronsgieters. Ik fotografeerde ze in hun ateliers. Het zijn foto’s over ambachten en sporen die in de toekomst zullen verdwijnen. Wat ik er mooi aan vind is hoe het atelier van die mensen, de ruimte waarin ze werken, om hen heen is gegroeid. Die is veranderd en heeft zich aangepast aan hun gewoonten en gebruik. In wezen zou je dat dus nog steeds kunnen zien als architectuurfotografie; ik heb mijn achtergrond blijkbaar niet verloochend.