Gedwongen nacht in Parijs
Afgelopen zaterdagavond hebben dochterlief en ik per ongeluk een nachtje in Parijs doorgebracht. We kwamen die middag terug van vakantie met de trein. Op papier is dat geweldig: je stapt ’s middags op in Zuid-Frankrijk en als alles goed gaat, ben je zeven uur later thuis in Nederland. Het ging heel lang heel goed, maar tien kilometer voor Parijs zei de motor van de trein ineens: ‘krakkeleboem’, of, zoals de Fransen het zo mooi zeggen: ‘cadaquadouffe’, en deed er verder het zwijgen toe.
Hij deed het niet meer en wilde het niet meer doen, ook niet nadat de machinist, de conducteur en het voltallige barpersoneel er een paar keer tegenaan hadden geschopt. Daar zaten we dan, met zijn driehonderden. Wat nu? De conducteur riep om het kwartier om dat we nu moesten wachten en bij elke omroep kwam er een halfuur bij de wachttijd. Uiteindelijk reden we langzaam achteruit naar een rangeerplatform, waar de trein geparkeerd werd. Drie kwartier later kwam er precies zo’n zelfde trein, maar wel met een andere motor, ons oppikken. Daar moesten we met zijn driehonderden in stappen en dat duurde even. Een Française die naast ons stond, vroeg of ze even op mijn tas mocht zitten. “Ik ben vierennegentig, ziet u…”, verontschuldigde ze zich, maar ik zei dat ze ook wel op mijn tas had mogen zitten als ze vierentwintig was geweest. We stapten allemaal in de nieuwe trein en toen iedereen netjes op zijn plaats zat, vonden we dat we konden vertrekken. De conducteur vond van niet en had daar flauwe redenen voor. Rood sein, wisselperikelen, tijdschema, regels etc. Anna, een Frans meisje van vijf dat tegenover ons zat, moest er spontaan van huilen. Haar oma kreeg haar niet getroost, maar dochterlief gaf haar een van haar viltstiften en een stuk papier en daardoor hield Anna op met snikken en begon dochterlief gratis Franse les te geven. Samen tekenden ze het omslag van ‘Les Dieux Ont Soif’ na, het boek van Anatole France, dat de oma van Anna had zitten lezen.
Die oma was een charmante, stokoude Parisiënne van mijn leeftijd en we raakten in gesprek. Ze legde me uit hoe ik van Gare de Lyon naar Gare du Nord moest komen en waar ik aldaar de stationschef kon vinden. We hadden namelijk inmiddels drie uur vertraging en als ik nog een trein naar Nederland had willen halen, had ik die eigenhandig moeten kapen. De stationschef zou wel een hotel voor ons regelen, zei ze. Ze gaf ons zelfs twee kaartjes voor de metro uit haar eigen portemonnaie, zodat ik die niet meer uit de automaat hoefde te trekken. Daardoor stonden we algauw voor de neus van de stationschef op Parijs-noord. ‘James’ stond op diens naamkaartje en hij was ook weer enorm aardig. Aan mijn Limburgs accent had hij gehoord dat ik Hollander was en dat vond hij interessant. Hij vertelde dat hij een cursus ‘Needeurlands’ volgde aan het Institut Néerlandais in Parijs. Ik wilde weten waarom en zette hem daarmee per ongeluk op zijn chaise parlant. Sjonge jonge, wat een spraakwateurval kwam er uit die man. Een kwartier lang weidde hij uit over zijn grote hobby: de Tachtigjarige Oorlog. Hij wist er werkelijk nog meer van dan de hertog van Alva zelf. Hij vergat helemaal dat hij ons aan een gratis hotelovernachting diende te helpen en ik ook, zo boeiend vertelde hij. Een Duitser uit de wachtrij was bij ons komen staan en hing ook aan de lippen van Jaime, zoals de stationschef eigenlijk heette, die eigenlijk een Spanjaard was. Jaime vertelde ons de hele plot van een film over de Tachtigjarige Oorlog, 'Alatriste', waarvan de decors volgens hem gebaseerd zijn op de schilderijen van Vélasquez. Hij stond erop dat we die film gingen bekijken en dat gaan zowel ik als Hermann, de Duitser uit de wachtrij, doen. Jaime regelde voor Hermann en ons een overnachting in een hotel op de Lafayettestraat.
Op de weg daarheen raakten we in gesprek met Hermann. Hij was een oude latente hetero die net terugkwam van een modeconferentie in Zuid-Frankrijk. Ook hij zat al gauw weer op zijn praatstoel. Terwijl we ons inschreven in het hotel, waarbij die gekke Fransen dachten dat Hermann de achternaam was van Hermann en hem zo ook inschreven, vertelde hij alles over de huidige modetrends. “Je dochter is wel modieus gekleed, maar jouw kleding komt over vijf jaar pas weer in de mode”, zei hij grinnikend. Ik kon die kritiek goed hebben en drukte snel nog even op 12 toen wij op de vijfde verdieping uitstapten en hij binnen bleef omdat hij naar de zesde moest. Even later ontmoetten we Hermann, die zich snel had verkleed, weer in de lobby. Het was inmiddels eenentwintig uur en we hadden gezonde trek. Daarom gingen we met z’n drieën naar een typisch Parijse gelegenheid: een sushi-restaurant. Daar schakelde Hermann ineens over op vloeiend Nederlands.
Hij sprak beter Nederlands dan Louis van Gaal en met minder accent dan Prins Bernhard. Bovendien vertelde hij allemaal leuke verhalen, onder meer over zijn kanotochten in de Ardennen en zijn belevenissen in het Italiaanse modecircuit. Zelfs dochterlief hing aan zijn lippen. Toen hij na een tijdje boos begon te praten over het Verdrag van Versailles, besloot ik om de rekening te vragen. We liepen terug naar het hotel en namen afscheid van die heerlijke Hermann, met de belofte dat we elkaar zouden gaan mailen. We sliepen lekker in het hotel en de volgende dag reden we in de mooie, comfortabele Thalys terug naar Nederland. Thuis kreeg ik een mailtje van de SNCF, de Franse Spoorwegen, dat ik 78,18 euro van ze terugkrijg door die vertraging. Ik heb ze maar niet verteld dat ik ze dat bedrag graag extra had willen betalen.